Het weer was kut.
Alsof de waterleidingen in de hemel geknapt waren, goot het met bakken uit de donkerwollige wolken. En ik had net mijn paraplu tamelijk geïrriteerd in de prullenbak geforceerd. Het gammele object bood geen weerstand tegen de jagende decemberwind. Ik had de metalen spijlen van het klappergedrocht iets te hardhandig gebogen tijdens het weggooien. Waardoor mijn duim nietsvermoedend was ingesneden en bloedde als een rijpe nectarine. Alleen was dit niet zoet en kleurde het zonder dat ik het doorhad, de mouw van mijn bruine jas, donkerder bruin. Toen ik in het café bij de boekenwinkel neerzat, zag ik het fiasco op mijn hand. Grijpend naar een zakdoekje, de tissue rood kleurend. Vingers overdrijven altijd zo als je in ze snijdt. Was het een directe vorm van straf voor mijn o zo korte lontje soms? Mijn explosieve wild vuurtje met vernietigende gevolgen? Had ik de paraplu dan liefdevoller moeten wegwerpen? Dat zal misschien wel, maar ik had honger en dus een gebrek aan geduld. In het café, na het rode spektakel, werkte ik een tosti in mijn slokdarm. Het was eerder forceren dan consumeren. Mijn gebrek aan eetlust is de laatste tijd een probleem. Misschien moet ik er wat mee. Nadat ik uiteraard de boekenwinkel uitbundig onderzocht had, kwam ik met een stapel de deur uit. Papieren zak, hopelijk overleeft deze het voordat de nevel te diep doordringt in het slappe omhulsel.
“Maak goede kunst” heette een van de boekjes die ik gekocht had. Want dat willen we natuurlijk, goede kunst. Mijn hoofd had ondertussen laten blijken dat het pijn had. Hoofdpijn is verwarrend. Je weet nooit zeker waar het precies door komt. Is het door de dorst, de stress, of de overprikkeling van een te volle stad? Met hoofdpijn komt irritatie. En in de drukte, gaat het van irritatie naar wanhoop. Door de verticale regenval liep ik terug naar de bushalte. Geteisterd door een kloppend schedeldak. Ik had te weinig gedronken, te weinig gezeten, te veel indrukken tot me genomen. En toen scheurde de zak. Boeken kletterde met een theatraal plonsje in een modderplas. Stuk voor stuk, nat. Snel probeerde ik de boeken te redden en kalm te blijven. Het heeft geen nut om te gaan tieren, je bent toch al machteloos. Verdrietig, ik was verdrietig. Want dat waren mooie boeken en er zaten cadeautjes bij. Ik stopte ze in een nieuwe tas, stof dit keer. En vervolgde mijn weg naar de bushalte. De wind pikte op en de regen werd heviger en heviger. De bushalte had geen hokje, wat een armoedzaaiers. En de regen kwam gewelddadiger omlaag. Ik had intussen een nieuwe paraplu gehaald en die klapte om. Vlug voelde ik aan de stoffen tas die natter en natter werd door de druppels. Ik schold, dat was machteloos, maar ik schold alsnog. Schold naar de regen, naar het weer. Ik schold met de woorden die ik mijn moeder maar beter niet kan laten horen. En ik was kwaad. En ik schold nogmaals. En het bleef regenen. Ik schold en schold en het bleef waaien.
Hoe hypocriet denkt een mens te zijn? Ditzelfde weer dat ik nu vervloek, nog zo gewenst was afgelopen zomer. Ik smeekbedes voor regenval in mijn moestuintje ondernam, om de bloemen te laten doen groeien. Dat de wind die ik veracht, nog zo diende in mijn wens voor verlossing.
Was ik niet zijn dochter?
Was het niet de lucht die met mij mee huilde toen mijn hart aan stukken lag?
Waren het niet haar wateren die de stukken deed helen? In verzachtende koude koestering? Was de enige die gehoor gaf aan mijn gebrul niet de wind? Duwde hij mij dan niet vooruit toen ik stil stond? Was het niet hij die mij richting wees? Waren de wind en het water niet mijn ouders?
Ik prees haar stortvloed. Ik zong mee in zijn luchtstroom.
Dan waarom haat ik nu?
Het water en de wind kreukelden de bladzijden van de boeken. Het zijn net ouders, de elementen. En dus heb ik ze lief zoals kinderen hun ouders. Is het niet een ironische spiegel? Nu ik mezelf in hakken en een mooie jas heb gedrukt, verdwijnend op de achtergrond van een stads tafereel. Ben ik dan nu alweer vergeten wie ik eigenlijk ben?
De pagina’s van mijn boeken zijn vervormd. Getekend door het lied van water en wind. Zo ben ik getekend. Met de pleister om mijn bloedende duim. En herinner ik me hoe ik eruit zie onder het vlees. Want ook ik stroom zoals de regen.
“Maak goede kunst” zegt het nu natte boekje.
Maak goede kunst.
Marly,
Wat zijn dit fantastisch en in de harmonie gekozen woorden.
Prachtige wendingen, mooie emoties van boosheid, onbegrip, berusting en openbaring en prachtige metaforen.
Knap van je dat je zo kan blootstellen en jezelf durft te confronteren.
Diep van binnen weet je het heel goed, je bent een heel mooi mens. Je passie en verbinding met het leven en alles wat leeft is een inspiratie.
Je zou veel meer mogen schrijven, want je kan veel meer voor een ander betekenen dan je denk. Wellicht het allerbelangrijkst, je kan veel meer betekeken voor je zelf.
Dank je wel voor de genomen moeite, om dit met het universum te delen.
Dankjewel Jacek, wat een prachtig compliment! Ik schrijf veel en zal blijven schrijven